menu

De Joodse week- en maankalender, de Juliaanse zonnekalender

De eerste Christenen kozen als dag voor hun Paasfeest of de 14 Nisan of de eerstvolgende zondag. Verwarring bij het bepalen van de Paasdatum komt mede door te weinig kennis van de Joodse kalender en hoe deze gerelateerd is aan de Juliaanse kalender.

Het zichtbaar worden van de avondsikkel,
de nieuwe maand begint

Veel oude culturen hadden een maan-zonnekalender. De nieuwe maand begon kort na zonsondergang, wanneer laag aan de nog oplichtende westelijke hemel een ragfijn maansikkeltje even zichtbaar werd. Wanneer "het nieuwe licht / de nieuwe maan" waargenomen was, werd op de trompet geblazen, de "nieuwemaansdag" werd omgeroepen. Van avond tot avond was de sikkel breder en had ze bij zonsondergang een hogere stand. De wassende maan ging van avond tot avond later onder, ze bracht de volgende nacht meer en langer (grauw) maanlicht.

Het Hebreeuwse woord voor de nieuwe maansikkel is Chodesj - ook Chodesh gespeld -, dat eigenlijk ‘nieuw, vernieuwing’ betekent. Het woord wordt voor de eerste dag van de maand, die begint met de nieuw wassende maan aan de avondhemel, en voor de maand zelf gebezigd.

Chodesj betekent dus zowel "Nieuwmaansdag" als ook "maanmaand", de periode tussen de ene nieuwe avondsikkel en de volgende. Deze duurt meestal 29 of 30 dagen.

Tussen "de eerste avond dat de wassende maan zichtbaar is" en "de avond dat de maan als volle maan opkomt" is er een wisselend aantal dagen. De duur van het wassen van de maan verandert van maand tot maand, van jaar tot jaar, deze schommelt om gemiddelden. In de twaalfde - vijftiende nacht na het trompetgeblaas geeft de (bijna) geheel ronde maan de hele nacht veel licht.

Toen men aan de maan het aantal dagen van de maand aflas, kon het aantal dagen tussen "de eerste avondsikkel" en de volle maan nogal verschillen. De maan beweegt geenszins als een machine. Een voorbeeld: In de periode 1980 - 2020 had de maan minimaal 13 dagen, 21 uur en 45 minuten nodig voor het wassen van onzichtbare maan (conjunctie met de zon) tot volle maan (oppositie tot de zon). De maximale tijd was ruim 40 uur meer: 15 dagen, 14 uur en 38 minuten.

(Deze tijden zijn berekend door Jean Meeus, "More mathematical astronomy morsels, Willmann-Bell USA, 2002)

Een voorbeeld: In Nederland wordt in 2019 de avondsikkel op 8 maart opnieuw zichtbaar (de eerste avond). Op 20 maart (de dertiende avond) komt de wassende, bijna volle maan bijna drie kwartier voor zonsondergang op. Op 21 maart staat om 2.43 uur de maan tegenover de zon (oppositie, volle maan). Ruim een half uur na zonsopkomst gaat de afnemende maan onder.

Op 6 april 2019 wordt de avondsikkel opnieuw zichtbaar (de eerste avond). Op 19 april (de veertiende avond) wordt de wassende maan overdag om 13.12 uur tot volle maan. De onzichtbare maan treedt in oppositie met de zon. Direct na zonsondergang komt de afnemende maan op.

"Des Heeren Pascha"
op de veertiende dag van de eerste maanmaand,
op 14 Nisan

"In de eerste maand, op den veertienden der maand, tussen twee avonden is des HEEREN Pascha" (Oude Testament, boek Leviticus 23:5)

De twaalfde maand van het jaar heette Adar Risjon, deze laatste maanmaand van het jaar was tegen het einde van de winter. De eerste maand van het nieuwe jaar heette Nisan. Op 10 Nisan werd het offerlam gekozen, het jonge dier bleef tot de 14e bij het gezin. Was het de afgelopen maanden nogal koud geweest en waren er nog maar weinig lammeren geboren, besloot de gezagdrager dat het jaar een extra maanmaand erbij kreeg, de dertiende Adar Sjenie (Adar 2). In zo´n schrikkeljaar volgde de maand Nisan dus op de dertiende maanmaand van het vorige jaar.

De Joden keken niet naar de hemel om te bepalen of er een extra maand nodig was. Zij lazen het af aan de natuur, aan de geboorte van de lammeren. (De Babyloniërs, die ook een maankalender hadden, lazen wel aan de hemel af of er een extra maand nodig was. Een voorbeeld: Wanneer de maansikkel ´s avonds aan de Plejaden voorbijtrok, konden ze aan haar grootte aflezen of het begin van het nieuwe jaar een maand uitgesteld moest worden.)

Elk volgend jaar begon de maand Nisan ongeveer 11 dagen vroeger in het zonnejaar. De maand Nisan behoorde de eerste lentemaand te zijn. In de tijd dat Christus leefde viel de eerste avond van de eerste maand van het nieuwe jaar, gezien vanuit de Romeinse kalender, niet vroeger dan begin maart en niet later dan begin april. Gedurende 2 of 3 jaar begon het Joodse nieuwe jaar steeds ongeveer 11 dagen vroeger. Daarna kwam er een jaar waarin de eerste avondsikkel van de eerste maand begin april zichtbaar werd. Het begin van het nieuwe jaar was als het ware een maanmaand uitgesteld. Het joodse Paschafeest viel dan laat in de lente, midden april.

In een periode van 19 jaar waren er gemiddeld 7 schrikkeljaren. Er waren 12 jaren met 12 maanmaanden van meestal 29 of 30 dagen en 7 jaren met 13 maanmaanden. Die extra maanmaanden waren nodig om de maandkalender in pas te laten lopen met de seizoenen. Zo moest bijv. de dag 14 Nisan in de lente zijn. Het kon ook voorkomen dat er in 19 jaar 5 of 8 schrikkeljaren waren.

Het Paschafeest ter herinnering aan de uittocht van Egypte werd op de 14e dag van de eerste lentemaand, op 14 Nisan, gevierd. De nieuwe "dag" begon bij zonsondergang, 14 Nisan begon op de dertiende avond na het zichtbaar worden van de avondsikkel op het einde van de winter c.q. in het begin van de lente. De maan schijnt dan (bijna) de hele nacht, ze geeft veel licht en ziet er (bijna) vol uit. 14 Nisan kan op elke dag van de week vallen.

Tijdens het Laatste Avondmaal (donderdagavond) steeg een (bijna) geheel ronde maan op aan de oostelijke hemel richting het zuiden. De maan gaf de hele nacht veel licht. Op het einde van de nacht stond ze laag en ging tijdens de ochtendschemering onder.

Op vrijdag 14 Nisan om 12 uur werden de lammeren naar de tempel gebracht om geofferd te worden.

Christus stierf om 15 uur en werd begraven voor zonsondergang, voor het begin van de sabbat. De begrafenis was ook op 14 Nisan.

Voor de Joodse Christenen was 14 Nisan zowel de "dag van het Paschafeest" als ook "de dag van het avondmaal en van de kruisiging".

Christus is gestorven op 14 Nisan, op de 14de dag van de eerste maand van de religieuze kalender, om 15 uur. Volgens Rudolf Steiner was dat in de toenmalige Juliaanse kalender op vrijdag 3 april 33 (27-1-1912 Kassel, zie GA130, en 7-5-1912 Köln, zie GA 143). Later werd bekend dat bij zonsondergang, toen sabbat 15 Nisan begon, de gedeeltelijk verduisterde maan opkwam. Bij het stijgen vanuit het oosten werd de gedeeltelijke verduistering geringer.

De maan bevindt zich tijdens de verduistering in oppositie met de zon, alleen een (bijna) 100% volle maan kan verduisterd worden. De maan was dus niet vol in het begin van 14 Nisan, tijdens het Laatste Avondmaal, maar toen Christus op het einde van 14 Nisan begraven werd.

Na zonsondergang, toen drie ("middelgrote") sterren zichtbaar waren geworden, begon de sabbat die dat jaar op 15 Nisan viel.

De zevende dag is de sabbat van de HEERE, van uw God

"Want in zes dagen heeft de HEERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee, en al wat erin is, en Hij rustte op de zevende dag. Daarom zegende de HEERE de sabbatdag, en heiligde die." (Oude Testament, boek Exodus 20:11)

De sabbat is een gave van God (Ex. 16:29), ten behoeve van mens en dier. Zes dagen moet u uw werk doen, maar op de zevende dag moet u rusten, zodat uw rund en uw ezel kunnen rusten, en de zoon van uw slavin en de vreemdeling op adem kunnen komen. ( Ex 23:12)

Het Joodse volk had als eerste een kalender met de indeling van een zevendaagse week. Hun scheppingsverhaal ligt ten grondslag aan de zevendaagse week. De zevendaagse schepping was in het Joodse religieuze leven belangrijk. In teksten uit de zesde eeuw v. Chr. wordt de zevendaagse weekindeling genoemd.

De dagen waren genummerd: eerste dag, tweede dag .. zesde dag. Alleen de laatste dag van de week had een eigen naam, de sabbat (Hebr. sjabbat; Gr. sabbaton; Lat. sabbatum).

Het Joodse land was bezet door de Romeinen, die ook een weekindeling van zeven dagen hadden. Volgens de Juliaanse kalender, geen maan-, maar een zonnekalender, begon de nieuwe dag niet bij het invallen van de nacht, maar in het midden van de nacht. In de zonnekalender begint de nieuwe dag ook niet niet bij zonsopkomst of als de zon zijn hoogste punt bereikt, maar 12 uur later, als de onzichtbare zon in het midden van de nacht "het diepst onder is".

Uit latere teksten, waarin de dagen van de week niet meer genummerd zijn, maar een eigen naam hebben, blijkt dat het Laatste Avondmaal op een donderdag had plaatsgevonden, dat de kruiziging op de vrijdag was en de opstanding op de zondagochtend. Die namen waren toen echter nog niet in gebruik.

Hoe toen de dagindeling van de Romeinse week aansloot bij de Joodse is het nu nog: De sabbat begint op vrijdagavond na zonsondergang en eindigt op zaterdagavond na zonsondergang. Het weekritme heeft zich duizenden jaren continue voortgezet!

Christus is gestorven op "de Joodse zesde dag van de week", ruim drie uur voor het begin van de sabbat. Hij was begraven voor de sabbat begon. Op de Joodse rustdag zijn er geen begrafenissen.

Op zaterdagavond houdt de sabbat op en begint de eerste dag van de nieuwe week. Ongeveer zes uur later begint de eerste dag van de Romeinse week. Zowel voor de Joden als voor de Romeinen geschiedde de opstanding op "de eerste dag van de nieuwe week".

Julius Caesar ontwierp een zonnejaarkalender met een vast aantal dagen

De Romeinse republiek had vanaf het begin een maankalender. Elke achtste dag was er markt, er was een markt-week van 8 dagen. De opeenvolgende dagen hadden de namen A, B, ... H. Julius Caesar heeft op 1 januari 45 v. Chr. een nieuwe versie van de Romeinse kalender in zijn gehele rijk ingevoerd: een zonnejaarkalender met een vast aantal maanden, weken en dagen (365), elk vierde jaar had 366 dagen.

Een zevendaagse week met planeetnamen kreeg vanuit de Egyptische cultuurstad Alexandrië meer en meer bekendheid. Die planeetnamen zijn een synthese van Babylonische en Griekse astronomie en Egyptische astrologie.

Door een besluit van keizer Constantijn in 321 n. Chr. kregen de zeven dagen van de Romeinse week officieel de namen van de planeten. De eerste dag van de week kreeg de naam "dies solis", de dag van de zon.

De bijzondere volgorde van de planetennamen Saturnus, zon, maan, Mars, Mercurius, Jupiter en Venus had een Egyptische oorsprong. Die was gebaseerd op de Griekse zienswijze van de zeven planetensferen, op de Griekse planetenrij Saturnus, Jupiter, Mars, zon, Venus, Mercurius, maan.

Sla steeds twee namen over: Saturnus .. zon .. maan .. Mars .. Mercurius .. Jupiter .. Venus. De zeven planeten werden door de Egyptenaren ervaren als heersers over de uren van de dag. Door elk volgend uur de naam te geven van de volgende planeet, was uit de 7 * 24 uren de weekreeks ontstaan. Zie de link over de Egyptische astrologie in de Hellenistische periode.

De Babyloniërs en Assyriërs hadden in hun glorieperiode geen week, geen vaste en zich herhalende cyclus van zeven dagen. Voor hen waren belangrijk de eerste dag van de nieuwe maand (avondsikkel), de zevende dag (bij halve maan waren er bepaalde activiteiten) en de vijftiende dag van elke maand (ongeveer volle maan).

De zevendaagse week, een oorspronkelijk Joodse tijdsindeling

Al in de vijfde eeuw voor Christus beschreen de Joden in hun Tora- en bijbelteksten de zevendaagse week. Ook tijdens het leven van Christus werden de eerste zes dagen mit nummers benoemd en was de zevende dag bijzonder, dat was de rustdag.

Voor het religieuze leven van de Joden was de "zevende dag van de week" belangrijk. Later ontstond de vraag in welke week van de Juliaanse kalender de wereld geschapen was. Daarover ontstonden meerdere zineswijzen. Maimonides, een Joodse rabbijn, arts en astrononoom legde in 1178 vast dat de Joodse kalender, die op 1 Tischri van het jaar 1 begonnen was, vanuit de Juliaanse kalender gezien begint op zondagavond 6 okt (of de vooravond van maandag 7 oktober) 3761 v. Chr. In de Gregoriaanse kalender is dat op zondag/maandag 6/7 september 3761 v. Chr.

15 Nisan op de zevende dag: een "grote sabbat"

"Het was de voorbereidingsdag en de Joden wilden niet dat de lijken op de sabbat aan het kruis zouden blijven, want deze sabbat was een grote feestdag." (Joh 19:30, vertaling H. Ogilvie 1983)

Het was een bijzondere sabbat, een "grote sabbat", want het feest Chag HaMatsot, het matzesfeest, begon.

Dit "feest van de ongezuurde broden" begint jaarlijks op 15 Nisan en duurt een week. De Joden aten gewoonlijk brood dat met zuurdesem gegist was. In de huizen mocht geen kruimel oude zuurdeeg meer zijn, alles moest gereinigd worden en gedurende zeven dagen werden geen zuurdesembroden, maar reine, zuivere matzes gegeten.

De dag volgend op het Paschafeest is de eerste dag van het feest van de Ongezuurde Broden (15 Nisan). In dat jaar viel 15 Nisan op de laatste dag van de week, op een sabbat. Deze sabbat was 'groot', de eerste dag van het feest van de Ongezuurde Broden viel immers op de wekelijkse rustdag.

De eerste dag van de week:
de dag van de zon, "de dag van de Heer".

De Christenen wilden die namen van "heidense planetengoden" niet gebruiken en noemden de eerste dag van de week "dies domenica", "de dag van de Heer".

Voor de Joodse Christenen was 16 Nisan de dag van de opstanding. Voor de niet-Joodse, "heidense Christenen" was de zondag na de eerste vollemaan in de lente de dag van de verrijzenis.

Christus is uit zijn graf opgestaan

op de derde dag,

op de eerste ochtend van de nieuwe week,

op "dies domenicus", de dag van de heer,

bij zonsopkomst en bij een afnemende maan, die daalt en weldra ondergaat.

De volgende avond kwam de maan ´s nachts later op, beschreef een lagere, kleinere boog,

de afnemende maan gaf van nacht tot nacht minder licht.

De lente was begonnen, de dag was langer dan de nacht,

van dag tot dag kwam de zon vroeger op en steeg hoger.

Home · contact · Een Klaar Zicht © 1995 - 2024