menu


AntroVista heeft een uitgebreide internetversie van de weekspreuken gemaakt en gratis beschikbaar gesteld, zie

Die versie biedt veel meer dan wat hierboven staat: elke week de originele tekst van Rudolf Steiner en een beeldrijke vertaling.

Op AntroVista is zowel verrassend veel actueels te vinden over het werk van antroposofen als ook veel aandacht voor originele werken van Rudolf Steiner, de grondlegger van de antroposofie. Zie bijv. de bordtekeningen van Rudolf Steiner, die als e-cards verstuurd kunnen worden.

Voorwoorden van Rudolf Steiner

Voorwoord uit de eerste uitgave van 1912/1913

De mens voelt zich met de wereld en haar ontwikkeling in de tijd verbonden. In zijn eigen wezen beleeft hij de weerspiegeling van het oerbeeld van de wereld. Dit spiegelbeeld is echter geen exacte symbolische weergave van het oerbeeld. Wat de buitenwereld in het tijdsverloop openbaart, vindt een weerslag in het menselijke wezen die zich niet in het element van de tijd afspeelt. De mens kan beleven dat het deel van zijn wezen dat zich overgeeft aan de zintuigen en hun waarnemingen, overeenkomt met de licht- en warmte doortrokken natuur van de zomer. Het in zichzelf gegrondvest zijn en het leven in de wereld van gedachten en wilsimpulsen, kan hij beleven als een winter-bestaan.

Zo ontstaat in hem een ritme van uiterlijk en innerlijk leven, wat in de natuur zich afspeelt in de tijd als wisselwerking van zomer en winter. Hij kan echter toegang krijgen tot grote geheimen van het bestaan, als hij zijn niet-tijdgebonden waarnemings- en gedachte-ritme in betrekking brengt tot het tijdritme in de natuur.

Op deze wijze wordt het jaar tot oerbeeld van de menselijke zielenactiviteit en daarmee tot een vruchtbare bron van echte zelfkennis. In deze zielen-jaar-kalender wordt de menselijke geest in de positie veronderstelt waarin hij door de stemming van de jaargetijden van week tot week het eigen zielenweven als beeld aan de indrukken van het jaarverloop beleven kan. Hiermee is een vorm van zelfkennis bedoeld die zich in het voelen afspeelt. Deze voelende zelfkennis kan door de aangegeven karakteriserende weekspreuken door de tijd heen de tijdloze kringloop van het zielenleven beleven.

Met nadruk moet worden gezegd dat hier de mogelijkheid van een innerlijke weg tot zelfkennis is bedoeld. Er zijn geen schoolmeesterachtige voorschriften naar de opvatting van bepaalde theosofen gegeven, maar veel meer wordt gewezen op het levende wezen van de ziel, zoals zij eens kan worden. Alles wat voor zielen is bestemd, is persoonlijk gekleurd. Juist daarom ook zal iedere ziel haar eigen relatie vinden tot dat wat op persoonlijke wijze is ontstaan. Het is te gemakkelijk om te zeggen: zoals het hier wordt beschreven, zo zal iedere ziel mediteren die zich een stuk zelfkennis eigen wil maken. De mens moet zich voor zijn eigen weg laten inspireren door dat wat gegeven is, hij moet zich niet kleinburgerlijk schikken in een of andere 'weg tot zelfkennis'.

Voorwoord uit de tweede uitgave van 1918

Het jaarverloop heeft zijn eigen leven. De mensenziel kan dit leven meebeleven. Als zij op zich laat inwerken wat van week tot week steeds anders spreekt over het leven van het jaar, dan zal zij zichzelf door dit meebeleven pas werkelijk vinden. Ze zal voelen hoe hierdoor in haar krachten ontstaan die haar van binnenuit sterk maken. Ze zal bemerken dat dergelijke krachten in haar ontwaken door de mate van betrokkenheid die zij heeft aan de zin van het wereldverloop, zoals die zich in de tijd afspeelt. Pas daardoor wordt zij gewaar welke subtiele, maar belangrijke verbindingsdraden er bestaan tussen zichzelf en wereld waarin zij geboren is.

Voor iedere week geeft deze kalender een spreuk die de ziel laat meeleven wat zich in die week afspeelt, als deel van het leven door het hele jaar heen. Datgene wat dit leven in de ziel laat weerklinken als zij zich ermee verbindt, bedoelt de spreuk uit te drukken. Bedoeld is een 'zich één voelen' met het verloop van de natuur en een 'zichzelf vinden' dat daaruit ontstaat. Aangenomen wordt dat de ziel, indien zij zichzelf werkelijk begrijpt, het verlangen heeft naar het meebeleven van de gang der wereld in de zin van dergelijke spreuken.


Vorwort zur ersten Ausgabe 1912/1913

Mit der Welt und ihrem Zeitenwandel verbunden fühlt sich der Mensch. In seinem eigenen Wesen empfindet er das Abbild des Welten-Urbildes. Doch ist das Abbild nicht sinnbildlich-pedantische Nachahmung des Urbildes. Was die große Welt im Zeitenlaufe offenbart, entspricht einem Pendelschlage des Menschenwesens, der nicht im Elemente der Zeit abläuft. Es kann vielmehr fühlen der Mensch sein an die Sinne und ihre Wahrnehmungen hingegebenes Wesen als entsprechend der licht- und wärme-durchwobenen Sommernatur. Das Gegründetsein in sich selber und das Leben in der eigenen Gedanken- und Willenswelt kann er empfinden als Winterdasein.

So wird bei ihm zum Rhythmus von Außen- und Innenleben, was in der Natur in der Zeiten Wechselfolge als Sommer und Winter sich darstellt. Es können ihm aber große Geheimnisse des Daseins aufgehen, wenn er seinen zeitlosen Wahrnehmungs- und Gedankenrhythmus in entsprechender Weise zum Zeitenrhythmus der Natur in Beziehung bringt.

So wird das Jahr zum Urbilde menschlicher Seelentätigkeit und damit zu einer fruchtbaren Quelle echter Selbsterkenntnis. In dem folgenden Seelen-Jahres-Kalender wird der Menschengeist in derjenigen Lage gedacht, in welcher er an den Jahreszeiten-Stimmungen von Woche zu Woche das eigene Seelenweben im Bilde an den Eindrücken des Jahreslaufes erfühlen kann. Es ist an einfühlendes Selbsterkennen gedacht. Dieses fühlende Selbsterkennen kann an den angegebenen charakteristischen Wochensätzen den Kreislauf des Seelenlebens als zeitlosen an der Zeit erleben.

Ausdrücklich sei gesagt, es ist damit an eine Möglichkeit eines Selbsterkenntnisweges gedacht. Nicht «Vorschriften» nach dem Muster theosophischer Pedanten sollen gegeben werden, sondern vielmehr auf das lebendige Weben der Seele, wie es einmal sein kann, wird hingewiesen. Alles, was für Seelen bestimmt ist, nimmt eine individuelle Färbung an. Gerade deshalb aber wird auch jede Seele ihren Weg im Verhältnis zu einer individuell gezeichneten finden. Es wäre ein leichtes, zu sagen: So, wie hier angeführt, soll die Seele meditieren, wenn sie ein Stück Selbsterkenntnis pflegen will. Es wird nicht gesagt, weil der eigne Weg des Menschen sich Anregung holen soll an einem gegebenen, nicht sich pedantisch einem «Erkenntnispfade» fügen soll.

Vorwort zur zweiten Ausgabe 1918

Der Jahreslauf hat sein eigenes Leben. Die Menschenseele kann dieses Leben mitempfinden. Läßt sie, was von Woche zu Woche anders spricht aus dem Leben des Jahres, auf sich wirken, dann wird sie sich durch solches Mitleben selber erst richtig finden. Sie wird fühlen, wie ihr dadurch Kräfte erwachsen, die sie von innen heraus stärken. Sie wird bemerken, daß solche Kräfte in ihr geweckt sein wollen durch den Anteil, den sie nehmen kann an dem Sinn des Weltenlaufes, wie er sich in der Zeitenfolge abspielt. Sie wird dadurch erst gewahr werden, welche zarte, aber bedeutungsvolle Verbindungsfäden bestehen zwischen sich und der Welt, in die sie hineingeboren ist.

In diesem Kalender ist für jede Woche ein solcher Spruch verzeichnet, der die Seele miterleben läßt, was in dieser Woche als Teil des gesamten Jahreslebens sich vollzieht. Was dieses Leben in der Seele erklingen läßt, wenn diese sich mit ihm vereinigt, soll in dem Spruche ausgedrückt sein. An ein gesundes «Sich-eins-Fühlen» mit dem Gange der Natur und an ein daraus erstehendes kräftiges «Sich-selbst-Finden» ist gedacht, indem geglaubt wird, ein Mitempfinden des Weltenlaufes im Sinne solcher Sprüche sei für die Seele etwas, wonach sie Verlangen trägt, wenn sie sich nur selbst recht versteht.

Home · contact · Een Klaar Zicht © 1995 - 2024